C. Meijers:
U publiceerde in 1963 een ruim 1200 pagina's dikke roman over het wel en wee van een groep Amsterdamse studenten in de jaren 1946 tot 1953. Dat boek was aanvankelijk geen groot succes; ik las dat van Oorschot ooit eens aan u schreef dat er in een bepaald jaar, ik meen in 1965, twee exemplaren van waren verkocht, en een recensent noemde het zelfs het nulpunt in de Nederlandse letterkunde. Nu verschijnen er opeens twee drukken tegelijk, zo kan het verkeren. Maar goed, aan het eind van de jaren zestig lag Bij nader inzien in de ramsj. Toen studeerde ik, meneer Voskuil, en dat nieuws ging als een lopend vuurtje rond; ga naar De Slegte, daar ligt voor fl.2,50 Bij nader inzien. dat heb ik gedaan, het boek heb ik natuurlijk gelezen en daarna kwam er niets meer. Dan, 33 jaar later, verschijnt het eerste deel van Het Bureau, en dat boek beslaat 5500 bladzijden. Bij nader inzien was 1207, geloof ik, in mijn twee delen.
Het Bureau verschijnt in zeven delen, tussen nu en het jaar 2000. U beweerde na Bij nader inzien dat u geen schrijver wilde zijn, u wilde ook nadrukkelijk aan het slot van Bij nader inzien geen schrijver genoemd worden door iemand die u daarover lastig viel. Eigenlijk zei u; ik ben de dichter Maarten Koning. Ik noem u maar meteen Voskuil en Koning in een naam omdat de hoofdpersoon in uw boeken Maarten Koning de afspiegeling is van uzelf. En nu schrijft u toch, u die geen schrijver wil zijn, een boek van 5500 bladzijden. Waarom bent u van mening veranderd?

J.J. Voskuil:
Nou, je schrijft alleen als je een probleem hebt, als je met een probleem zit. Er zijn problemen die je op korte termijn oplost; daar is je dagboek voor. Er zijn ook problemen van veel langere termijn, Bij nader inzien was zo'n probleem. Dat is wanneer je een heel lang aantal jaren hebt geleefd met een illusie en plotseling ontdekt dat dit in de werkelijkheid heel anders heeft gelegen.
Op dat moment ontstaat er een grote onzekerheid, chaos, en uit de behoefte die chaos te ordenen herschrijf je dan eigenlijk het verleden. Dat wil zeggen, je gaat na, het verleden nog eens een keer doorlevend, waar de dingen anders waren dan je dacht dat ze waren, om te eindigen op de plek waar je op dat moment echt zit. Dus als ik bij Bij nader inzien doorgeleefd had in de illusie waarmee ik die jaren leefde.

C. Meijers:
Welke illusie was dat?

J.J. Voskuil:
Dan zouden we met die vrienden bijelkaar zijn gebleven, als een groep. Misschien met z'n allen in een huis zijn getrokken, een soort commune hebben gevormd, en geen van allen de maatschappij zijn ingegaan. Ik heb dat mijzelf nooit met zoveel woorden gerealiseerd, maar achteraf heb ik begrepen, dat ik dat in mijn hart wel geloofd of gehoopt heb. Ik was de meest sceptische waarschijnlijk, van de hele groep, maar juist achter die scepsis zat een grote behoefte om bijelkaar te blijven.
Ik heb geschreven aan de persoon die in het boek Flap heet dat ik had gedacht dat we met z'n allen in een huis zouden trekken en dat we af toe een uitval zouden doen om geld binnen te halen en dat zou dan in een pot gaan en daar zouden we dan van leven. Dit is, nu ik het zo formuleer, veel concreter dan dat ik het ooit gedacht heb. Maar dat is dus de illusie waarmee ik bleek achteraf geleefd te hebben. In plaats daarvan stortte die vriendengroep vrij snel in. Dat wil zeggen, de vriendschappen bleven nog wel zo'n beetje bestaan, maar ze verdwenen al heel snel de maatschappij in en ikzelf was de laatste. Ik bleef achter, ik kon, ik had daar heel veel moeite mee, om over te stappen naar een maatschappelijke functie.
Dus ik had het gevoel dat er eigenlijk geen toekomst meer was, dat het leven eigenlijk in feite afgelopen was, en had toen het idee ik moet opnieuw begrijpen waarom het zo gelopen is. Ik moet het opschrijven, dat wil zeggen, het was een idee dat ik ook nu weer met veel meer woorden formuleer, ik had gewoon het idee die chaos moet overwonnen worden, moet geordend worden. En toen ben ik op een dag gaan zitten schrijven en dat werd Bij nader inzien.
Toen het uit was had ik intussen een baan op Het Bureau. Ik had geen enkel idee dat ook dat weer een illusie..., dat daar een illusie zou ontstaan...

C. Meijers:
Want u ging eigenlijk zonder illusies aan het werk.

J.J. Voskuil::
Precies, dat is iets wat mij in hoge mate verbaasd heeft. Ik ging als het ware achterwaarts de maatschappij in. Ik voelde mij daar doodongelukkig. Ik dacht, ja, in feite is het leven afgelopen, het enige wat ik nog kan doen is beschrijven zoals het geweest is en dan de zaak uitzitten. Het heeft vijftien jaar geduurd voordat ik geaccepteerd heb dat mijn leven mijn werk was. Dus, aan het eind van het tweede deel komt Maarten tot het inzicht dat als hij verstandig is nu moet zeggen nu zet ik een streep onder naar het terugkijken en ik accepteer dat dit nu voortaan mijn leven is. En dan neemt hij de verantwoordelijkheden die de baan van Het Bureau met zich meeneemt op zich en hij bouwt een afdeling op. En hij verdedigt zijn vak, terwijl hij niet in dat vak gelooft, en ook niet gaat geloven. Maar hij doet dat omdat het zijn leven is.
Het merkwaardige is dat ik toen, en dat ontdekte ik pas achteraf, opnieuw de illusie heb gehad dat die groep waartoe ik was gaan horen, die groep die ik zelf gevormd had, dat dat een groep was net zoals die vrienden, voor de eeuwigheid. Weliswaar niet zo diep ingrijpend in mijn gevoelsleven; die vrienden waren echt een deel van mijzelf. Dus in Bij nader inzien krijgt ook in principe iedereen even veel ruimte, is even belangrijk. Ze komen er ook allemaal op voor eigen rekening. Dat was hier niet het geval.Hier was het een groep mensen waarvoor ik verantwoordelijk was, waar ik mij ook heel sterk verantwoordelijk voor voelde, waarvan ik wel dacht dat ik daarbij zou blijven horen. Ook wanneer ik er niet meer was.
Er komt een gesprekje voor, ik meen in deel drie, in een koffieruimte. Dan zit Maarten Koning met een van die mensen van zijn afdeling, Sietske. En dan zegt zij, dan heeft ze het over mensen die nooit een steek veranderen, en dan zegt hij maar mensen veranderen toch ook niet?. En dan zegt ze nou, nou, en dan zegt hij nee, want als jij tachtig bent straks, dan lees jij nog altijd de zaterdag-editie van de Waarheid of iets wat daarvoor staat. En dan zegt ze ja, en als jij honderd bent dan fiets je nog altijd, maar we moeten je er dan wel ophelpen. Dan krijgt ze een kleur en dan zegt ze dat is niet zo aardig om dat te zeggen, en dan zegt Maarten dat vind ik verdomd aardig, het idee dat jullie mij nog zullen kennen als ik honderd ben en mij op de fiets zullen helpen. En daarachter zit eigenlijk de illusie van, goed, ik ga straks weg, ik ga met pensioen, natuurlijk, iedereen gaat met pensioen, maar ik blijf er nog bijhoren; wanneer ik op een gegeven moment ziek wordt dan komen zij mij sinaasappels brengen en als ik dood ga dan brengen ze mij op hun schouders naar mijn graf.
Ik denk dat deze behoefte om tot een groep te behoren, want die ligt er natuurlijk aan ten grondslag, dat dat toch wel iets menselijks is, en dat veel meer mensen dat kennen. Mensen die werkelijk volkomen voor eigen rekening leven, die zijn zeldzaam. Ze worden vaak wel erg bewonderd, maar ik weet niet of die mensen echt bestaan. In ieder geval, ik ben zo niet. Ik heb heel erg sterk de behoefte om tot een groep te behoren en zo'n groep betekent dan ook iets dat je, ja, dat je niet inruilt voor een andere groep. Daar blijf je bij. Dat is natuurlijk een illusie, want zodra je weg bent bij zo'n Bureau, dan ontdek je heel snel dat je vervreemd. In dit eerste deel komt, meen ik, het gesprek voor tussen Maarten en zijn vader, waarin zijn vader op Maarten's vraag kom je nog weleens op je werk antwoordt: je moet als oude man nooit teruggaan. En dan zegt Maarten ja, dat is wel zo, maar hij denkt bij zichzelf maar dat geldt voor mij niet, tegen beter weten in
. Ik werd dus geconfronteerd met die vervreemding. Dat was een schok. met mijn karakter waarschijnlijk een grotere schok dan voor het veel andere mensen is. Hoewel heel veel mensen vrij snel na hun pensionering doodgaan. En dan denk ik dat het toch wel iets vergelijkbaars is, dat het het gevoel is weggeschoven te zijn, niet meer bij de maatschappij te horen, niet meer van belang te zijn. In ieder geval, toen ik mij dat realiseerde, na een jaar ongeveer, ontstond er een chaotische hoop herinneringen die mij bleven lastigvallen, die tot een obsessie tenslotte werden. Ik zag dan in het verleden alle mogelijke ogenblikken terug waarop ik had kunnen weten dat die vervreemding zou ontstaan, waarop die vervreemding dus al aanwezig was. Dat dring je weg. Zolang je dus tussen die mensen leeft kun je je allerlei zaken je niet permitteren om te denken. Je kunt je niet realiseren, je kunt je niet permitteren om te denken zij zijn mij eigenlijk vreemd. Hij realiseert zich die vreemdheid wel voortdurend, maar hij dringt dat terug.
Al die herinneringen kwamen chaotisch terug. Dat heeft ongeveer anderhalf jaar geduurd dat ik daar mee rondliep en dacht ik ik wil helemaal niet, ...zo is het, ik ben met pensioen, ik ben weg, ik ben afgelopen.

C. Meijers:
Maar u wilde het Bureau terug?

J.J. Voskuil:
Nee, ik wilde er vanaf. Ik wilde mijzelf voorhouden het is afgelopen en je hebt er niets meer mee te maken. Maar ze bleven mij dus in het hoofd zitten, dat Bureau. En toen gebeurde eigenlijk hetzelfde als bij Bij nader inzien. Op een goede dag sta je op, je gaat zitten en je begint de zaak te ordenen. Dus de herinneringen die chaotisch binnenkomen, op chronologische volgorde te zetten. Om opnieuw terecht te komen, maar nu op het punt waar je staat. Dus ik was terecht gekomen op een punt waar ik, laten we zeggen op de schouders naar mijn graf werd gedragen. Maar ik moest terecht komen op een punt waar dit niet gebeurde.
Het schrijven van zo'n boek is, wanneer je ervoor staat, benauwend. Het is een idee dat, ...je wilt dat liever niet. Als je gaat zitten heb je dus, terwijl je schrijft, constant het idee dat je in een oerwoud zit van herinneringen, van ideeën en dat je maar moet afwachten of je inderdaad het punt bereikt waar je nu zit. Je kunt op elk moment een verkeerde afslag nemen. Je moet namelijk je herinneringen zo doseren dat je inderdaad het bos uitkomt. Als je het niet goed doet, dan blijf je eindeloos in het bos zitten. Robert Musil is dit volgens mij overkomen. Die heeft een verkeerde afslag genomen in het begin van zijn boek en die is er in gestikt.

C. Meijers:
Was u daar soms bang voor, in die zin dat u de paniek...

J.J. Voskuil::
Ja, ik was daar wel bang voor, dat ik daar niet meer uit zou komen.

C. Meijers:
Dat dit uw einde zou zijn, dit boek, in plaats van op weg naar het einde?

J.J. Voskuil:
Precies, daar ben je, als je zit te schrijven, bang voor en dat is ook fysiek benauwend. Het is verstikkend. Je neemt de ene beslissing na de ander, dat gaat op allerlei gebieden. Je moet zorgen dat gebeurtenissen die aan het eind van het boek voorkomen aangekondigd worden ergens in het begin; ze moeten voorbereid worden. Je moet de mate waarin de hoofdpersoon denkt doseren. Als je namelijk net iets teveel laat denken dan kom je terecht in een moeras, in een chaos, en dan verlies je eenvoudig het contact.
De mens bestaat uit verschillende lagen, of verschillende delen. Je moet de mensen waarover je schrijft zo afwegen dat aan de ene kant de sympathie bij de lezer blijft bestaan, maar ook bij jezelf want die heb je ooit gehad. Je mag die niet verdoezelen. De werkelijkheid moet dus zo benaderd worden dat je zelf zegt; ja, dit was mijn leven.

C. Meijers:
Dat is wonderlijk. U zegt de werkelijkheid moet zó benaderd worden, terwijl u schrijft, ook al in Bij nader inzien, alsof het een direct verslag is. Dat is het niet, u schrijft, geen dagboek, maar vrij naar de...

J.J. Voskuil:
Inderdaad, het is een karakteristiek van de werkelijkheid zoals die geweest is zonder dat je het wist. Je zou het als dagboek, ...als dagboek zou je dit niet kunnen schrijven. Je zou niet kunnen zeggen schrijf elke avond op wat je hebt meegemaakt. Dan zou je namelijk de meest wezenlijke dingen weglaten. In een dagboek beschrijf je namelijk een actueel dagelijks probleem en als je dat achter elkaar zou zetten dan zou het een chaos worden. Dan zou het diezelfde chaos worden waarin je terecht komt wanneer je ontdekt dat je met een illusie geleefd hebt. De vorm moet er weer aan worden gegeven. Het is dus een werkelijkheid die je hebt meegemaakt, maar niet herkend hebt. Nu schrijf je het op en als je het goed doet dan kom je aan het eind het oerwoud uit, en dan ben je er vanaf.

C. Meijers:
En dan zijn we 5500 bladzijden verder. Heeft u altijd die 5500 bladzijden kunnen overzien, begon u dan met het uitzetten van een schema?

J.J. Voskuil::
Nou, ik kon ze in zoverre overzien,... Toen ik er net aan begonnen was belde toevallig Wouter van Oorschot op en die vroeg hoe gaat het met je en zo, en schrijf je nog weleens wat? Ik zeg, nou, ik ben begonnen aan een boek. Het zegt, wat wordt het voor boek, wat wordt het voor titel? Ik zeg Het Bureau. En toen vroeg; hij hoe dik wordt het? Ik zeg 4800 bladzijden. Toen had ik er pas 300 geschreven. 4800 Bladzijden, dat is een trilogie!, zei hij toen. Ik zei: toch minstens een quatrologie.
Toen overzag ik al wel dat het zo dik zou worden. Het werd nog iets dikker, maar dat is te verwaarlozen. Ik overzag ook van alle mogelijke gebeurtenissen dat ze later plaats zouden hebben zonder dat ik ze nog kon plaatsen, zodat ik ze moest voorbereiden. Er is bijvoorbeeld een man die hier even in wordt genoemd, in deel een, Kipperman heet hij. Die zal in deel zes een opmerking maken over Beerta die onthutsend is. Die opmerking moest er beslist in omdat die een licht werpt op Beerta, wat Maarten niet gezien had, maar was vanaf dat moment toch wel voor hem een rol was gaan spelen. Die Kipperman zou niet in het boek gekomen zijn als hij die opmerking niet gemaakt had. Maar die opmerking was zo intiem, dat die intimiteit waar moest worden gemaakt. Hij kan het alleen maar tegen Maarten zeggen wanneer hij al verschillende malen vooraf, ...ik kende die man, ik ontmoette die man van tijd tot tijd, ik vond het alleen een onbelangrijke man. Dus hij zou in mijn boek verder niet voorkomen. Maar doordat hij die opmerking moest maken moest ik er voor zorgen dat hij in de loop van de voorafgaande delen af en toe eventjes genoemd werd, eventjes aanwezig was zodat in ieder geval de lezer, als hij op die opmerking stuit niet verrast is. Want die weet dan, o ja, die Kipperman, die hebben we al meer gehad.

C. Meijers:
Dat betekent dat toen u begon met schrijven dus het hele verhaal kende?

J.J. Voskuil:
Ja. Ik heb een keer, ...een scene kreeg ik plotseling en dacht, die moet er in, die had ik niet voorbereid. En dan merk je hoe hecht zo'n boek in elkaar zit, want toen moest ik erin frommelen. Ik moest het wel gaan voorbereiden, maar ik kon geen plek vinden waar ik die op kon voorbereiden. Het wordt dan echt broddelwerk.

C. Meijers:
Terwijl je zou kunnen zeggen, het kabbelt voort, zo'n 5500 pagina's, maar het is dus een hermetisch werk...

J.J. Voskuil:
Het bleek heel gesloten te zijn. Nou, dat wist ik ook wel maar ik heb er geweldige moeite voor moeten doen om het in de tijd, ...in het boek te werken.

C. Meijers:
Lag nou een boek dat u ooit hebt geschreven maar nooit heeft gepubliceerd, Binnen mijn huid heette het...

J.J. Voskuil:
Binnen de huid

C. Meijers:
Binnen de huid, u heeft het een titel gegeven. Is dat onderwerp dat u daarin hebt beschreven verwant aan Het Bureau?

J.J. Voskuil:
Nee.

C. Meijers:
Want dat blijft nu als een fantoom boven ons hangen, dat niet verschenen boek.

J.J. Voskuil:
Ja, dat zal nog wel even blijven hangen. De chaos die ontstond na het afsluiten van de studententijd, die heeft een jaar of vijf geduurd. Die vijf jaar ben ik dus niet meteen dat boek gaan schrijven. Die ben ik pas gaan schrijven vanaf het moment dat ik tot het Bureau toetrad. In die vijf jaar had ik het gevoel dat de vloer onder mijn voeten was weggeslagen. Ik heb toen geprobeerd om dat te accepteren, ik heb alle mogelijke moeite gedaan om mijzelf te veranderen, om een sociaal wezen van mij te maken.

C. Meijers:
Een mensenvriend...?

J.J. Voskuil:
Een heel ander mens dan ik zelf was, in ieder geval. En die chaotische gevoelens die daarbij loskwamen, die heb ik beschreven in Binnen de huid. Dat is dus een veel dieper gravend boek, dat veel meer, ja, veel dramatischer is, ook psychologisch gezien veel moeilijker voor iemand om te lezen. Ik vind het zelf een heel goed boek. Maar het is wel typerend: ik kan het nog niet voorlezen. Ik heb het wel laten lezen. Mijn vrienden hebben het gelezen; het is bekend bij mijn vrienden. Maar het is een boek dat ik nog niet kan voorlezen omdat het mij teveel aangrijpt. En dat is eigenlijk de reden dat ik het ook nog niet uitgegeven heb. Bij nader inzien kan ik voorlezen, en Het Bureau kan ik sowieso voorlezen, want dat is een hilarisch boek in mijn eigen ogen. Ik moet er ontzettend om lachen als ik het lees. Niet omdat ik een karikatuur van die mensen heb willen maken, maar omdat in retrospectief gezien je de betrekkelijkheid inziet. En dat is zuiverend, doordat je het inziet kan je er mee leven.

C. Meijers:
Kunt u misschien verklappen welke omvang Onder de huid heeft?

J.J. Voskuil:
800 Bladzijden.

C. Meijers:
Voor het totaal aantal pagina's dat u hebt geschreven, ... 7400 bladzijden!

J.J. Voskuil:
Als u alles bij elkaar telt...

C. Meijers:
Ik zit tegenover een niet-schrijver van 7400 bladzijden!
We zijn bij u thuis, dus we kunnen iets laten horen uit uw eigen muziekcollectie. Wat heeft u gekozen?

J.J. Voskuil:
Ik heb Nobody knows you when you're down and out gezongen door Bessy Smith gekozen. In die tijd dat ik, ...de eerste tien jaar dat ik op het Bureau zat, toen ik Bij nader inzien en Onder de huid schreef, dan werkte ik overdag. Zaterdagochtend werkten we toen ook nog, zaterdagmiddag fietsten we naar het Noordzeekanaal. Dat was het enige uitje dat ik had. En verder werkte ik iedere avond, zat ik te schrijven, en ieder weekend, tot diep in de nacht. Dat was voor mij heel aangrijpend. Ik had wel altijd dagboek geschreven, maar dit boek greep mij zo diep aan dat ik niet verder kon. Dan zette ik Nobody knows you op in de versie van Sidney Bizier @, die, ik hoop nog aan het eind gedraaid zal worden. Maar de versie van Bessy Smith waarin de woorden ook staan, die is naar mijn idee minstens zo mooi, en die zou ik eerst willen draaien.

MUZIEK

C. Meijers:
Draaide u deze plaat vaak?

J.J. Voskuil:
Duizend of tweeduizend keer. Maar het was een 78-toerenplaat, toen. Ik draaide hem dus als ik vast zat, als ik niet meer verder kon, en die gaf me het gevoel, ja, ...ik voelde mij erg geïsoleerd. Ik voelde mij overdag op het Bureau doodongelukkig, wat ik dus beschrijf in dit boek, en 's avonds probeerde ik het verleden te herwaarderen zoals het werkelijk geweest was en dat was een geweldige krachtsinspanning. En als ik daar niet in verder kon, want dat was heel moeizaam mijn weg zoeken tussen mijn herinneringen, dan draaide ik deze plaat, zodat ik weer verder kon. En als ik klaar was met schrijven, om een uur of een of zo, dan draaide ik 'm een paar keer voor dat ik ging slapen, om mijn boek kwijt te raken.

C. Meijers:
U zat dus eigenlijk in een hele dubbelzinnige situatie...

J.J. Voskuil:
Een schizofrene situatie...

C. Meijers:
Ja, een schizofrene situatie. U werkt op dat Bureau, met de dood in het hart, en u had nog geen afstand kunnen nemen van de aan het Bureau voorafgaande periode, waarin u maar steeds, dat blijkt dan uit Bij nader inzien, het standpunt huldigde: geen compromissen, geen aanpassing. En op dat Bureau begon u te ervaren dat dat niet vol te houden was. En toch moest u 's avonds blijven doorschrijven dat je dat vooral niet moest doen. Dat is een beetje raar.

J.J. Voskuil:
Dat is inderdaad een hele merkwaardige situatie, waarbij dan nog kwam dat Nicolien, dus mijn vrouw, rabiaat het standpunt van Bij nader inzien bleef verdedigen. Zodat ik, ...zij vond inderdaad dat ik geen werk moest nemen; Maarten moest dat werk niet accepteren. En mijn vrienden, dat zijn dan in dit geval Klaas en Henriëtte die af en toe voorkomen, hadden ook nog min of meer dat standpunt, die vonden ook dat ik dat niet moest doen. Dat is een rare positie waarin je zit. Het is eigenlijk geen positie. Je hebt dus eigenlijk geen leven meer, dat wil zeggen, je vegeteert op, ...je doet je werk, maar je gelooft niet in je werk. En 's avonds ben je bewust dat je zelfs dat niet had moeten doen. Dat is waar, maar ik probeerde te begrijpen waarom het dan toch zo was.

C. Meijers:
U sprak voor de muziek over "hilarisch", u zegt Het Bureau kan ik wel voorlezen want dat beschouw ik als hilarisch...

J.J. Voskuil:
Bij nader inzien ook wel.

C. Meijers:
Ik ben bij Het Bureau in een enorme lachbui uitgebarsten op pagina 185. Daar ging het voor mij als het ware open. Daarvoor wist ik nog niet zo goed waar u naar toe wilde en of het heel serieus zou blijven of niet. Maarten Koning is een heel serieuze man, die voor je het weet lichtelijk op je zenuwen gaat werken, dat je denkt man, ga dan toch iets doen waar je plezier aan beleeft! Maar goed, daar tegenover komt u met andere personages, een van die personages is de directeur van Maarten Koning, de oprichter van het instituut waar hij werkt. Dat is een instituut, dat heette toen voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, en Maarten Koning is daar verantwoordelijk voor het samenstellen van een Atlas voor Volkscultuur. En om dat te bereiken, om kaarten te maken van cultuurgrenzen, doet hij onderzoek naar het bestaan van kabouters. Dat geeft al aan dat het allemaal niet zo zinvol kan zijn. En wat ik ook heel mooi vond is zijn onderzoek hoe men bij verschillende groepen in het land omging met de nageboorte van het paard. Maar goed, op bladzijde 185 moest ik ontzettend lachen waar juffrouw Haan, misschien daar voor de eerste keer, maar later in het boek nog heel vaak, in aanvaring komt met de directeur Beerta. Zou u dat voor willen lezen?

J.J. Voskuil:
Misschien is het goed, ...die Slofstra die daar genoemd wordt, dat is de jongste bediende, en dat is al een oude man.

De deur ging open, juffrouw Haan kwam binnen. Ze had een boek in haar hand. "Die Slofstra van jou," zei ze verontwaardigd, "heb je daar wel eerst referenties over ingewonnen?"
Beerta draaide zich om in zijn stoel en keek haar aan. "Ik ben heel tevreden over Slofstra."
"Ach kom. Die man heeft de intelligentie van een kind!" Ze legde het boek open op het bureau van Beerta. "Ik heb hem gevraagd dat boek open te snijden, zet hij er zijn stempeltje voorin!"
"Hij stempelt graag," gaf Beerta toe met een blik op het boek.
"Maar dat kan hier toch niet?"
"Dan moet je hem dat verbieden."
"Maar zo iemand kunnen wij hier toch niet gebruiken?"
"Wij kunnen hem heel goed gebruiken, want hij kopieert foutloos en hij heeft ook al een keer drukproeven voor me nagezien."
"En dan ben je tevreden! En verder interesseert het je niet! Nou, het zou mij niets verbazen als het I.Q. van die man niet hoger komt dan vijftig."
"Is dat dan niet genoeg?" vroeg Beerta met een ondertoon van ironie. "Vijftig lijkt mij al een heleboel. Ik zal blij zijn als ik dat ook heb."
"Ach wat," zei ze geïrriteerd.
"Hoeveel moet het dan volgens jou zijn?"
"Ons soort heeft een I.Q. van 120. Dat weet je heel goed. Houd je nou maar niet van de domme."
"Daar weet ik niets van. Heb je dat laten meten?"
"Ach, schei toch uit!" Ze griste het boek terug. "Wees toch eens een keertje serieus!" Ze liep kwaad de kamer weer uit.
Beerta wendde zich geamuseerd af en boog zich weer over zijn werk. "Ik denk dat ik met een I.Q. van 50 al heel tevreden zou zijn." zei hij. "Maar ik durf het niet te laten meten."

C. Meijers:
U heeft dus ook heel veel plezier gehad bij het schrijven van Het Bureau?

J.J. Voskuil:
Nou, bij het schrijven eigenlijk nog niet, dat wil zeggen, ik had ook geen verdriet bij het schrijven. Maar als je dit opschrijft moet je heel koel zijn, anders overdoseer je. Als ik het opschreef, en dat geldt eigenlijk voor het hele boek, dan schrijf je het op een armlengte afstand. Pas als het af is, en ik lees het 's avonds voor aan mijn vrouw, dan moet ik verschrikkelijk lachen. Als je al lacht terwijl je schrijft, dan wordt het een bende. Je moet heel geconcentreerd, ...je moet de mensen ook horen praten in je hoofd. Je moet naar ze luisteren en je moet naar ze kijken. Het is dus niet zo dat je de tijd hebt om ook nog eens te gaan zitten lachen, want je bent er op dat moment als buitenstaander niet bij. Je ziet als het ware, zo is het letterlijk, een film in je hoofd afdraaien en je schrijft op wat je ziet en wat je hoort. En dat dat heel gek is, is omdat mensen zo gek zijn. Mensen, en zeker Beerta; Beerta is een heel amusante man zoals u bemerkt zult hebben.

C. Meijers:
Ik heb een grote sympathie voor Beerta opgevat. En ik weet niet of ik het mag verklappen maar het moet nu haast wel; ik vind het heel jammer dat hij aan het eind van het boek met pensioen gaat.

J.J. Voskuil:
Maar hij blijft!

C. Meijers:
Wat een geruststelling, eerlijk gezegd! Want ik vroeg mij al af, waar blijven wij nu met deze vorm van humor in de volgende delen...

J.J. Voskuil:
De frequentie neemt af, maar hij blijft aanwezig.

C. Meijers:
Want u heeft waarschijnlijk Beerta geschreven als contrapunt voor de sombere Maarten Koning?

J.J. Voskuil:
Nou, Beerta heeft een vaderfunctie. Ik denk dat Maarten Koning die baan nooit geaccepteerd zou hebben als hij niet het gevoel had gehad dat de man die de baas was betrouwbaar was en zou beschermen tot op zekere hoogte. Als Beerta daar niet geweest was, dan was Maarten niet op het Bureau terecht gekomen. Dat hij daar in die vaderfunctie jammerlijk faalt, en dat blijkt al heel snel in dit deel, want Beerta is helemaal niet bereid om een vaderrol te accepteren. Beerta wil het tegendeel juist graag, de verantwoordelijkheden op een ander afschuiven, dat is zijn karakter. En dat ergert Maarten natuurlijk in hoge mate. Die wil juist dat hij de verantwoordelijkheden neemt en dat hijzelf in de schaduw kan leven. Dat wordt hem niet gegund. Beerta wil niets liever dan de verantwoordelijkheden overdragen en wil zelf eigenlijk een soort vader hebben, of althans een vriend. En voor die rol past Maarten, dat wil hij niet. En daar ontstaan dus alle mogelijke wrijvingen en conflicten over, met behoud van sympathie.

C. Meijers:
We moeten even zeggen, voor de mensen; ze zitten samen op een kamer. dat is van belang. Daar zit dus een man met een vadercomplex tegenover een man met een moederbinding?

J.J. Voskuil:
Precies. Dat is een hele eigenaardige combinatie, die enigszins hilarisch is. Die nuchtere, sceptische Maarten maakt juist dat Beerta als het ware opbloeit en tot de meest malle uitspraken komt.

C. Meijers:
Ja, die malle, sceptische Maarten, maar Maarten is uiteindelijk ook bang...

J.J. Voskuil:
Bang ja, voor de maatschappij.

C. Meijers:
Voor de maatschappij, voor zijn omgeving, voor iedereen. U hebt het ook over het begrip, of, ...u net het begrip wrijvingen. Er zijn voortdurend kleine wrijvingen, kleine botsingen. Het lijkt een soort mijnenveld, dat Bureau. Mensen zetten steeds ergens iets neer in de hoop dat een ander daar overheen valt, en dan kunnen ze hem weer uitlachen... Het is geen gezellige samenleving.

J.J. Voskuil:
Nou, in de ogen van Maarten niet. Misschien dat andere mensen het juist verschrikkelijk gezellig vinden. En gek genoeg, achteraf, als je het eenmaal verwerkt hebt zie je zelf daar ook, ...de melancholie, eigenlijk ook wel enige heimwee. Dan, ...want dan heeft het namelijk, ...het gevaar is dan weg, het gevaar is overwonnen. Maar op het moment loert het gevaar inderdaad achter iedere deur. Nou zal dat iets zijn dat in mijn karakter zit, natuurlijk. Het zit in sterke mate in mijn karakter, maar het zit ook in de oorlog. Ik denk dat hier de oorlog voor altijd zijn kop door het plafond steekt. Dat je hier nog altijd een nawerking ziet van wat je in de oorlog hardhandig is bijgebracht, dat niemand te vertrouwen is.
Maarten vertrouwt niemand, maar het gekke is als iemand dichterbij komt dan heeft hij juist een groot vertrouwen in iemand. Veel groter dan een ander vaak verdient.

C. Meijers:
En dan heel snel. Want ergens lees ik dat zodra iemand hem tutoyeert hij al een begin van vriendschap voelt. Dan denk ik, nou ja, Maarten, dan ben je zo bang voor de mensen en je wilt eigenlijk al je meteen overgeven; dat is nou niet verstandig.

J.J. Voskuil:
Nee, maar als u dieren bekijkt, dan zult u zien dat daar eigenlijk precies hetzelfde gebeurt. Een dier, een kuddedier sluit zich af van de buitenwereld. Een dier dat van buiten naar binnen wil komen mag niet binnen, maar zodra hij binnen is wordt hij besnuffeld en belikt. Het is dus wat vreemd is is bedreigend, wat dichtbij is is je vriend. Het zit naar mijn idee in ieder mens wel enigszins, in Maarten zit dat heel sterk. Ik denk namelijk hoe meer bedreigd je je voelt, hoe meer belang je ook hebt bij die vriendschap, en bij betrouwbaarheid. En dat zal in elk contact in de volgende boeken blijken. Zodra vlak bij hem is verdedigt hij hem à tort et à travers, en als iemand ver weg is dan houdt hij hem af, en dan is hij écht ongenaakbaar en kwaad. Hij voelt zich bedreigd.

C. Meijers:
Hij voelt zich voortdurend bedreigd. Dat is het woord dat in het kader van Maarten het meest gebruikt wordt. Hij voelt zich bedreigd, ...machteloos is een woord dat veel bij heem in de buurt staat, en hij is ook heel erg vaak ontevreden over zichzelf...

J.J. Voskuil:
Ja, dat is mijn opvoeding natuurlijk, die daar een rol speelt...

C. Meijers:
En dat wordt dan weer ondersteund door zijn vrouw, die in het boek Nicolien heet, die misschien staat voor Bij nader inzien

J.J. Voskuil:
Precies, ja.

C. Meijers:
In de figuur van Nicolien komt het hele complex van Bij nader inzien terug.

J.J. Voskuil:
Ja, dat komt terug, en dat herinnert hem hardhandig soms, aan een gedrag dat hij zou moeten hebben en dat niet vertoont.

C. Meijers:
Dat mooie bij Nicolien..., dan komt u op een gegeven moment thuis, dan zegt u , Maarten dan:

"Ik heb salarisverhoging gekregen," vertelde hij, zodra hij op zijn stoel zat.
"Waarom?" vroeg Nicolien verbaasd.
"Volgens Swenker was ik te laag ingeschaald." "Maar dat accepteer je toch zeker niet? We hebben toch genoeg?"
"Natuurlijk accepteer ik dat," zei hij korzelig. "waarom zou ik dat niet accepteren?"
"Omdat je genoeg hebt!" zei ze kwaad. "Omdat je geen patser wilt zijn! Stel je voor! nog meer geld! Terwijl we nu al niet weten hoe we het op moeten maken."

En even later sommeert ze u ook om het geld terug te brengen, hè?

J.J. Voskuil:
Ja.

C. Meijers:
"Dat doe ik natuurlijk niet. Ik ga me niet belachelijk maken."
"Maar ik éis het!"
"Je eist niks!"

J.J. Voskuil:
Ja, dit is Nicolien ten voeten uit.

C. Meijers:
Voor sommige mensen komt uw vrouw, het is uw vrouw Loes, niet op die manier altijd even sympathiek over het voetlicht

J.J. Voskuil:
Nee, dat zei Joyce Bootmans ook. Ja, zij heeft er zelf vrede mee. Mijn idee is dat je iemand onrecht aandoet wanneer je hem niet beschrijft zoals hij in werkelijkheid is. Niemand is er mee gebaat om anders te worden voorgesteld dan dat hij is. Wanneer je iemand beschrijft zoals hij is, dan wordt hij ook als zodanig geaccepteerd. En natuurlijk, ik accepteer haar en ik ben erg op haar gesteld. En ik vind ook dat zij gelijk heeft, dat is het probleem. Alleen uit zij dat op een hele, ja, een hele agressieve maar ook wel doelmatige manier. Want Maarten heeft eigenlijk geen verweer in deze. Hij verliest deze ruzies.

C. Meijers:
En er komt geen oplossing voor die ruzies. Het zwijgen is de oplossing.

J.J. Voskuil:
Ja. Ja, er is geen oplossing.

C. Meijers:
Want het leven gaat door met het stellen van...

J.J. Voskuil:
Je moet een compromis sluiten als je wilt leven. En wanneer iemand zegt je mag geen compromis sluiten, dan heeft Maarten eigenlijk geen verweer, want dat vind hij eigenlijk ook...

C. Meijers:
U bent dus eigenlijk heel blij met uw vrouw. Dan weet u..., in ieder geval is dat er nog een compromisloze kant bij u is

J.J. Voskuil:
Ja, precies.

C. Meijers:
zo hebben we meneer Beerta, we hebben Maarten Koning, uw vrouw is af en toe uw geweten, en dokter Haan?

J.J. Voskuil:
Ja, die speelt eigenlijk maar een betrekkelijk ondergeschikte rol. Die liggen elkaar niet, hè.

C. Meijers:
Maarten en dokter Haan, een wetenschappelijk medewerkster eerste klas, lijkt mij.

J.J. Voskuil:
Ja, die liggen elkaar dus niet, en die gaan elkaar dus ook steeds meer uit de weg. In de volgende boeken zal, ...zitten ze beide ook op aparte afdelingen, etages, in een ander gebouw.

C. Meijers:
Ja, want dat is ook interessant. Je kunt je ook afvragen is dit boek een tijdsbeeld? Is Bij nader inzien een tijdsbeeld? Naar mijn idee wel, maar voor een groot deel impliciet. Het Bureau implicieter nog dan Bij nader inzien vind ik. Want de explosieve groei van het Bureau, ...in het begin zij er een paar mensen, Beerta met een paar werknemers...

J.J. Voskuil:
Vijf of zes, ja.

C. Meijers:
En aan het slot van deel 1 hebben we het al over drie afdelingen, 21 medewerkers en duizenden mensen in het land die vragenlijsten invullen

J.J. Voskuil:
Nou, die duizenden waren er altijd al. Dat is het bestand dat maarten aantreft als hij komt. Dat is opgebouwd en dat zijn ook mensen die betaald worden. Maar het Bureau stijgt explosief, zoals ieder bureau in de jaren zestig steeg. En dat blijft nog even stijgen tot aan het eind van de jaren zeventig en dan is het afgelopen. En dan zit het stabiel op zo'n vijftig mensen ongeveer. Ja, in zoverre is het een tijdsbeeld. Ik denk ook dat de menselijke verhoudingen ook een tijdsbeeld zijn. Want zoals de mensen in dit Bureau met elkaar omgaan, gaan ze tegenwoordig niet meer met elkaar om. Ik heb dat zelf zien veranderen in mijn Bureau. In de tijd is het allemaal veel harder geworden. Mensen worden veel sneller weggewerkt, worden veel hogere eisen gesteld aan hun produktie. Waarbij, naar mijn idee, de produktie hollende achteruit gaat wat de kwaliteit betreft. Niet wat de omvang betreft. Nee, die omvang is het enige dat men kan beoordelen dus. Maar écht kwalitatieve produktie gaat heel hard achteruit. Ik ben trouwens niet de eerste die dat zegt, er zijn wel meer die dat gezegd hebben.
Dat is een tijdsbeeld. En wat natuurlijk ook wel heel sterk in de tijd is, is de wijze van behuizing, de manier waarop Amsterdam op dat moment zich manifesteert...

C. Meijers:
En uitroepen, hè? het befaamde mieters van Voskuil...

J.J. Voskuil:
Dat is overigens langzamerhand verdwenen.

C. Meijers:
Ik heb zitten kijken in welk jaar mieters nog wordt gebruikt. Ik geloof, uw vrouw gebruikt het nog ten laatste in 1964 of 1963.

J.J. Voskuil:
Het verdwijnt, het vedwijnt...

C. Meijers:
Daar heeft u dus ook allemaal rekening mee gehouden?

J.J. Voskuil:
Ja, dat gaat intuïtief, daar denk je niet over na.

C. Meijers:
Is er nog een ander woord gekomen voor mieters, of is dat woord, met die betekenis eigenlijk verdwenen?

J.J. Voskuil:
Nou, naar mijn idee is er voor ons, ...wel voor de jongere generatie natuurlijk, maar voor ons is er geen nieuw woord voor in de plaats gekomen.

C. Meijers:
Zegt uw vrouw nog weleens mieters?

J.J. Voskuil:
Nou, ik geloof niet dat wij dat, ...dat zullen wij al jaren niet meer gezegd hebben. Maar iemand als Frans Veen zal het nog wel wat langer zeggen.

C. Meijers:
Frans Veen is een man die kort bij het Bureau werkt, zijn ontslag moet nemen, gedreven door innerlijke krachten die hij moeilijk kan beheersen. Populair gezegd zou je kunnen zeggen: hij is een beetje gek.

J.J. Voskuil:
Hij is schizofreen. Hij heeft het voordeel dat die schizofrenie niet zo ernstig is. Hij overwint het in de volgende delen. Maar hij blijft iemand die alleen op een kamer zit en nooit werkt.

C. Meijers:
Er staan een paar prachtige brieven van Frans Veen in het boek. Zijn die van de man die achter Frans Veen schuilt?

J.J. Voskuil:
Daar zit heel veel van zijn brieven in.

C. Meijers:
Dat heeft u niet zelf allemaal kunnen bedenken?

J.J. Voskuil:
Dat zou ik niet gekund hebben, nee.

C. Meijers:
Dat vroeg ik mij af. Ze zijn zo naar de werkelijkheid, voor zover ik ze ken, de schizofrenie.

J.J. Voskuil:
Nee, ik had zijn brieven er wel echt bij nodig.

C. Meijers:
Heeft u hem dat gevraagd?

J.J. Voskuil:
Nee, maar dat zou hij goed gevonden hebben. Ja, hij is dood. Het is Bert Weijde van Onder het ijs, bij van Oorschot is dat verschenen. En daar staan eigenlijk heleboel van dezelfde passages in. Hij had het vermogen om zichzelf ter discussie te stellen, wat overigens wel samenhing met zijn schizofrenie. En dat is iets wat Maarten eigenlijk de grootste waarde vindt van die man, dat hij dat kan. Het interesseert Maarten niet zo erg hóe iemand in elkaar zit, als hij dat maar in wil zien. Dus hij kan met erg veel mensen omgaan, maar de voorwaarde is wel dat ze zichzelf ter discussie stellen. Dat durft bijna niemand, hij wel. Maarten en Frans Veen kunnen in de volgende delen eindeloos praten over reacties op mensen, gebeurtenissen, ...zo eerlijk als een mens eerlijk kan zijn. Mensen kunnen bijna nooit, ...zijn altijd bezig een rol te spelen, een positie te betrekken die veilig is.

C. Meijers:
...een masker om te verven...

J.J. Voskuil:
Ja. Dus hij zou dit, daar ben ik van overtuigd, hij zou dit best hebben gevonden. Beerta zou dit prachtig hebben gevonden als hij nog leefde. Ook daar ben ik van overtuigd. Maar dat geldt natuurlijk niet voor iedereen die in dit boek voorkomt.

C. Meijers:
Heeft u nog iets van muziek?

J.J. Voskuil:
In diezelfde tijd hebben wij een trio-track@ waarop dus die plaat gedraaid werd. En de eerste plaat die ik gekocht heb, en dat is nog heel lang onze enige plaat geweest, was een plaat van Johnny Dodds@, met verschillende orkesten. Daarop is een nummer, Mad Dog, dat we de eerste nacht dat we het hadden, telkens even uit ons bed gekomen zijn om er met z'n tweeën naar te luisteren, tot een uur of 5 toe. Dus we draaiden dat en gingen weer naar bed. En na een half uur zei ik, we gaan nog weer even luisteren; gingen we opnieuw. Ik heb dat nummer dus ook in die jaren eindeloos gedraaid. Dat geldt voor dit en het andere nummer, als Flat Foot, dat we ook heel vaak gedraaid hebben. Maar Mad Dog is naar mijn idee, van die twee dan nog het mooist.

MUZIEK

C. Meijers:
Meneer Voskuil, ...we zijn ten huize van de schrijver J.J. Voskuil:, voor de mensen die er wat later bij zijn gekomen, ...het boek Het Bureau, waarom heet dat niet Maarten Koning?

J.J. Voskuil:
Het is geen autobiografie. Het boek Maarten Koning zou nog veel meer aspecten, facetten van mijzelf moeten bevatten. Het is heel bewust een autobiografisch probleem rond het Bureau. Zoals Bij nader inzien, zou eigenlijk De vrienden hebben kunnen heten, achteraf gezien. Als ik had geweten dat er nog eens een Bureau zou komen, zou ik het De vrienden genoemd hebben. Je kunt je dus meer thema's voorstellen.

C. Meijers:
Maar het bureau is belangrijker dan kennelijk, dan de mensen. U heeft een instituut uitgeroepen tot titel!

J.J. Voskuil:
Ja, de mensen zijn individueel dus, ...zijn individueel dus niet zo belangrijk, het is de groep. De groep die in het Bureau samenkomt en daar hun identiteit aan ontleent. Die ik op zichzelf, ja, onzinnig vind. Maar alle problemen draaien om het feit dat mensen van her en der samenkomen om een heel merkwaardige hobby uit te leven en daaraan hun identiteit ontlenen. En dat is Het Bureau. Ja, het Bureau is een maatschappij, het had ook De maatschappij kunnen heten, bij wijze van spreken. Het is dus ook niet speciaal dat ene Bureau. het staat, ...ieder kan denk ik, wanneer hij op een bureau gewerkt heeft dat wel enigszins erin herkennen. Als hij althans op dezelfde manier in elkaar zit. Maar ik denk dat ieder mens zowel zijn angst heeft als hij de maatschappij in moet als het gevoel verlaten te zijn wanneer hij er uit weggaat.

C. Meijers:
Het zal niemand verbazen dat deel 2 Vuile handen heet...

J.J. Voskuil:
Nee.

C. Meijers:
Want dat moet Maarten Koning dus maken. Deel 3 heet Plankton, deel 4 Het A.P. Beerta-Instituut, deel 5 En ook weemoedigheid, is dat niet een regel van Elschot uit het gedicht Het Huwelijk volgend op:
Tussen droom en daad

J.J. Voskuil:

staan wetten in de weg
en praktische bezwaren
en ook weemoedigheid

Je moet inderdaad de rest er ook bij weten. het merkwaardige van het werken op zo'n bureau is dat zodra je het de rug toekeert er enige weemoedigheid ontstaat. In dit geval, het eind van deel 5, dat kan ik wel vertellen. Dan komt Maarten terug van een congres en waarschijnlijk is dat zijn laatste congres geweest, dat denkt hij tenminste. Het is niet lang voor zijn pensionering. Hij vliegt dan terug met een van de mensen waar hij erg veel mee te maken heeft gehad, een belg. Ze landen in Brussel op de luchthaven, en in een helemaal verlaten, ...het is heel laat in de nacht. En dan loopt die belg weg en dan denkt hij; dit is de laatste keer dat ik hem zie. Hij is heel goed met die man, hij mag hem ook. en dan ziet hij hem verdwijnen, een trap af en dan door de deuren. dan is het doodstil in de hal en is hij alleen, en moet hij wachten op de aansluiting naar Nederland. En dan voelt hij weemoedigheid. Dat is het gevoel dat je merkwaardig genoeg altijd hebt na een congres. Nu was het in verhevigde mate, maar zo'n congres is op zichzelf krankzinnig. Je bent samen in een betrekkelijk kleine ruimte, heel intensief contact met mensen die je totaal niet liggen, waar je helemaal geen boodschap aan hebt, op een enkeling na. Je keert ze de rug toe, je gaat naar huis, en ineens lijkt het een oase van rust die je achter je laat. Het is natuurlijk een kleine stilstand...

C. Meijers:
...bij nader inzien...

J.J. Voskuil:
Ja, een kleine stilstand in de tijd. En dat is het fascinerende daarvan. En daar slaat de titel op. Die titel slaat dus niet op het hele boek.

C. Meijers:
U bent wel een pure romanticus, hè?

J.J. Voskuil:
Dat zou je zeggen, als je zoiets hoort, ja.

C. Meijers:
Deel 6 heet Afgang, en deel 7 De dood van Maarten Koning en dat vind ik intrigerend in die zin...

J.J. Voskuil:
Ja, er zijn meer mensen die dat vinden.

C. Meijers:
Ja, dat u hem al aankondigt, die dood, misschien bent u zelf al dood op dat moment.

J.J. Voskuil:
Dat zou best eens kunnen, ja.

C. Meijers:
Het verschijnt in het jaar 2000. Maar Maarten Koning is al een keer overleden, in de televisieserie. Hoe kan dat nou dat hij nog een keer doodgaat?

J.J. Voskuil:
Ja, dat is het geheim van veel mensen en van schrijvers. In de televisieserie, daar heb ik hem overigens zelf niet dood laten gaan, dat heeft een ander gedaan. Dus ik wou het zelf ook nog weleens een keer doen. Ik bedoel...

C. Meijers:
U wou liever zelf dood dan dat een ander...

J.J. Voskuil:
Ik vind eigenlijk dat je, ...een ander dood laten gaan is niet zo'n kunst, maar jezelf dood laten gaan is heel veel ingrijpender. Het is ook een ingrijpend deel zoals u terzijnertijd, als u nog leeft, zult lezen.

C. Meijers:
Ik heb zitten denken, er zijn mensen die weten dat ze tegen die tijd niet meer leven en dit toch nog heel graag zouden lezen. Kan dat?

J.J. Voskuil:
Daar heb ik ook weleens aan gedacht. Nee, dat kan natuurlijk niet, nee...

C. Meijers:
Want het is al geschreven.

J.J. Voskuil:
Het is wel geschreven, maar ja...

C. Meijers:
Bij Binnen de huid heeft u weleens overwogen om de mensen aan huis te laten komen, en na een toelatingsexamen dat boek te verkopen.

J.J. Voskuil:
Ja, dat is waar. Maar dit zou iemand op zijn sterfbed dan moeten vragen en dan zou ik waarschijnlijk door mijn knieën gaan. Maar ja, waar begin je aan, waar begin je aan...

C. Meijers:
We hebben nog een muziekje.

J.J. Voskuil:
Ja, en dat is dus de plaat die ik toen in dat jaar inderdaad altijd draaide, dus...

C. Meijers:
In welk jaar?

J.J. Voskuil:
Dat was dus van 1957 tot 1963. Avond aan avond, een 78-toerenplaat. Een plaat die mij hevig emotioneert, toen ook iedere keer weer, nog altijd. wat daarstraks gedraaid is, dat was de gezongen versie. Die is ook erg mooi, maar dit is de echte versie, Nobody knows you when you're down and out.

C. Meijers:
Dank u wel.


Verantwoording:
Deze tekst is een zo letterlijk mogelijke weergave van het interview van Constant Meijers met J.J. Voskuil, uitgezonden op Radio 5, "Ophef en Vertier", 25 maart 1996 van 15.00 - 16.00.

Voor meer informatie over het werk van J.J. Voskuil .