C. Meijers:
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Welke illusie was dat?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Want u ging eigenlijk zonder illusies aan het werk.
J.J. Voskuil:
:C. Meijers:
Maar u wilde het Bureau terug?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
J.J. Voskuil:
:C. Meijers:
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
En dan zijn we 5500 bladzijden verder. Heeft u altijd die 5500 bladzijden kunnen overzien, begon u dan met het uitzetten van een schema?
J.J. Voskuil:
:C. Meijers:
Dat betekent dat toen u begon met schrijven dus het hele verhaal kende?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Terwijl je zou kunnen zeggen, het kabbelt voort, zo'n 5500 pagina's, maar het is dus een hermetisch werk...
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Lag nou een boek dat u ooit hebt geschreven maar nooit heeft gepubliceerd, Binnen mijn huid heette het...
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Binnen de huid, u heeft het een titel gegeven. Is dat onderwerp dat u daarin hebt beschreven verwant aan Het Bureau?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Want dat blijft nu als een fantoom boven ons hangen, dat niet verschenen boek.
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Een mensenvriend...?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Kunt u misschien verklappen welke omvang Onder de huid heeft?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Voor het totaal aantal pagina's dat u hebt geschreven, ... 7400 bladzijden!
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Ik zit tegenover een niet-schrijver van 7400 bladzijden!
We zijn bij u thuis, dus we kunnen iets laten horen uit uw eigen muziekcollectie. Wat heeft u gekozen?
J.J. Voskuil:
MUZIEK
C. Meijers:
Draaide u deze plaat vaak?
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
U zat dus eigenlijk in een hele dubbelzinnige situatie...
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Ja, een schizofrene situatie. U werkt op dat Bureau, met de dood in het hart, en u had nog geen afstand kunnen nemen van de aan het Bureau voorafgaande periode, waarin u maar steeds, dat blijkt dan uit Bij nader inzien, het standpunt huldigde: geen compromissen, geen aanpassing. En op dat Bureau begon u te ervaren dat dat niet vol te houden was. En toch moest u 's avonds blijven doorschrijven dat je dat vooral niet moest doen. Dat is een beetje raar.
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
U sprak voor de muziek over "hilarisch", u zegt Het Bureau kan ik wel voorlezen want dat beschouw ik als hilarisch...
J.J. Voskuil:
C. Meijers:
Ik ben bij Het Bureau in een enorme lachbui uitgebarsten op pagina 185. Daar ging het voor mij als het ware open. Daarvoor wist ik nog niet zo goed waar u naar toe wilde en of het heel serieus zou blijven of niet. Maarten Koning is een heel serieuze man, die voor je het weet lichtelijk op je zenuwen gaat werken, dat je denkt man, ga dan toch iets doen waar je plezier aan beleeft! Maar goed, daar tegenover komt u met andere personages, een van die personages is de directeur van Maarten Koning, de oprichter van het instituut waar hij werkt. Dat is een instituut, dat heette toen voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, en Maarten Koning is daar verantwoordelijk voor het samenstellen van een Atlas voor Volkscultuur. En om dat te bereiken, om kaarten te maken van cultuurgrenzen, doet hij onderzoek naar het bestaan van kabouters. Dat geeft al aan dat het allemaal niet zo zinvol kan zijn. En wat ik ook heel mooi vond is zijn onderzoek hoe men bij verschillende groepen in het land omging met de nageboorte van het paard. Maar goed, op bladzijde 185 moest ik ontzettend lachen waar juffrouw Haan, misschien daar voor de eerste keer, maar later in het boek nog heel vaak, in aanvaring komt met de directeur Beerta. Zou u dat voor willen lezen?
J.J. Voskuil:
De deur ging open, juffrouw Haan kwam binnen. Ze had een boek in haar hand. "Die Slofstra van jou," zei ze verontwaardigd, "heb je daar wel eerst referenties over ingewonnen?"
Beerta draaide zich om in zijn stoel en keek haar aan. "Ik ben heel tevreden over Slofstra."
"Ach kom. Die man heeft de intelligentie van een kind!" Ze legde het boek open op het bureau van Beerta. "Ik heb hem gevraagd dat boek open te snijden, zet hij er zijn stempeltje voorin!"
"Hij stempelt graag," gaf Beerta toe met een blik op het boek.
"Maar dat kan hier toch niet?"
"Dan moet je hem dat verbieden."
"Maar zo iemand kunnen wij hier toch niet gebruiken?"
"Wij kunnen hem heel goed gebruiken, want hij kopieert foutloos en hij heeft ook al een keer drukproeven voor me nagezien."
"En dan ben je tevreden! En verder interesseert het je niet! Nou, het zou mij niets verbazen als het I.Q. van die man niet hoger komt dan vijftig."
"Is dat dan niet genoeg?" vroeg Beerta met een ondertoon van ironie. "Vijftig lijkt mij al een heleboel. Ik zal blij zijn als ik dat ook heb."
"Ach wat," zei ze geïrriteerd.
"Hoeveel moet het dan volgens jou zijn?"
"Ons soort heeft een I.Q. van 120. Dat weet je heel goed. Houd je nou maar niet van de domme."
"Daar weet ik niets van. Heb je dat laten meten?"
"Ach, schei toch uit!" Ze griste het boek terug. "Wees toch eens een keertje serieus!" Ze liep kwaad de kamer weer uit.
Beerta wendde zich geamuseerd af en boog zich weer over zijn werk. "Ik denk dat ik met een I.Q. van 50 al heel tevreden zou zijn." zei hij. "Maar ik durf het niet te laten meten."
C. Meijers:
U heeft dus ook heel veel plezier gehad bij het schrijven van Het Bureau?
J.J. Voskuil:
Nou, bij het schrijven eigenlijk nog niet, dat wil zeggen, ik had ook
geen verdriet bij het schrijven. Maar als je dit opschrijft moet je heel
koel zijn, anders overdoseer je. Als ik het opschreef, en dat geldt
eigenlijk voor het hele boek, dan schrijf je het op een armlengte
afstand. Pas als het af is, en ik lees het 's avonds voor aan mijn vrouw,
dan moet ik verschrikkelijk lachen. Als je al lacht terwijl je schrijft,
dan wordt het een bende. Je moet heel geconcentreerd, ...je moet de
mensen ook horen praten in je hoofd. Je moet naar ze luisteren en je moet
naar ze kijken. Het is dus niet zo dat je de tijd hebt om ook nog eens
te gaan zitten lachen, want je bent er op dat moment als buitenstaander
niet bij. Je ziet als het ware, zo is het letterlijk, een film in je
hoofd afdraaien en je schrijft op wat je ziet en wat je hoort. En dat dat
heel gek is, is omdat mensen zo gek zijn. Mensen, en zeker Beerta; Beerta
is een heel amusante man zoals u bemerkt zult hebben.
C. Meijers:
Ik heb een grote sympathie voor Beerta opgevat. En ik weet niet of ik het mag verklappen maar het moet nu haast wel; ik vind het heel jammer dat hij aan het eind van het boek met pensioen gaat.
J.J. Voskuil:
Maar hij blijft!
C. Meijers:
Wat een geruststelling, eerlijk gezegd! Want ik vroeg mij al af, waar blijven wij nu met deze vorm van humor in de volgende delen...
J.J. Voskuil:
De frequentie neemt af, maar hij blijft aanwezig.
C. Meijers:
Want u heeft waarschijnlijk Beerta geschreven als contrapunt voor de sombere Maarten Koning?
J.J. Voskuil:
Nou, Beerta heeft een vaderfunctie. Ik denk dat Maarten Koning die baan
nooit geaccepteerd zou hebben als hij niet het gevoel had gehad dat de
man die de baas was betrouwbaar was en zou beschermen tot op zekere
hoogte. Als Beerta daar niet geweest was, dan was Maarten niet op het
Bureau terecht gekomen. Dat hij daar in die vaderfunctie jammerlijk
faalt, en dat blijkt al heel snel in dit deel, want Beerta is helemaal
niet bereid om een vaderrol te accepteren. Beerta wil het tegendeel juist
graag, de verantwoordelijkheden op een ander afschuiven, dat is zijn
karakter. En dat ergert Maarten natuurlijk in hoge mate. Die wil juist
dat hij de verantwoordelijkheden neemt en dat hijzelf in de schaduw kan
leven. Dat wordt hem niet gegund. Beerta wil niets liever dan de
verantwoordelijkheden overdragen en wil zelf eigenlijk een soort vader
hebben, of althans een vriend. En voor die rol past Maarten, dat wil hij
niet. En daar ontstaan dus alle mogelijke wrijvingen en conflicten over,
met behoud van sympathie.
C. Meijers:
We moeten even zeggen, voor de mensen; ze zitten samen op een kamer. dat is van belang. Daar zit dus een man met een vadercomplex tegenover een man met een moederbinding?
J.J. Voskuil:
Precies. Dat is een hele eigenaardige combinatie, die enigszins hilarisch
is. Die nuchtere, sceptische Maarten maakt juist dat Beerta als het ware
opbloeit en tot de meest malle uitspraken komt.
C. Meijers:
Ja, die malle, sceptische Maarten, maar Maarten is uiteindelijk ook bang...
J.J. Voskuil:
Bang ja, voor de maatschappij.
C. Meijers:
Voor de maatschappij, voor zijn omgeving, voor iedereen. U hebt het ook over het begrip, of, ...u net het begrip wrijvingen. Er zijn voortdurend kleine wrijvingen, kleine botsingen. Het lijkt een soort mijnenveld, dat Bureau. Mensen zetten steeds ergens iets neer in de hoop dat een ander daar overheen valt, en dan kunnen ze hem weer uitlachen... Het is geen gezellige samenleving.
J.J. Voskuil:
Nou, in de ogen van Maarten niet. Misschien dat andere mensen het juist
verschrikkelijk gezellig vinden. En gek genoeg, achteraf, als je het
eenmaal verwerkt hebt zie je zelf daar ook, ...de melancholie, eigenlijk
ook wel enige heimwee. Dan, ...want dan heeft het namelijk, ...het gevaar
is dan weg, het gevaar is overwonnen. Maar op het moment loert het gevaar
inderdaad achter iedere deur. Nou zal dat iets zijn dat in mijn karakter
zit, natuurlijk. Het zit in sterke mate in mijn karakter, maar het zit
ook in de oorlog. Ik denk dat hier de oorlog voor altijd zijn kop door
het plafond steekt. Dat je hier nog altijd een nawerking ziet van wat je
in de oorlog hardhandig is bijgebracht, dat niemand te vertrouwen is.
Maarten vertrouwt niemand, maar het gekke is als iemand dichterbij komt
dan heeft hij juist een groot vertrouwen in iemand. Veel groter dan een
ander vaak verdient.
C. Meijers:
En dan heel snel. Want ergens lees ik dat zodra iemand hem tutoyeert hij al een begin van vriendschap voelt. Dan denk ik, nou ja, Maarten, dan ben je zo bang voor de mensen en je wilt eigenlijk al je meteen overgeven; dat is nou niet verstandig.
J.J. Voskuil:
Nee, maar als u dieren bekijkt, dan zult u zien dat daar eigenlijk
precies hetzelfde gebeurt. Een dier, een kuddedier sluit zich af van de
buitenwereld. Een dier dat van buiten naar binnen wil komen mag niet
binnen, maar zodra hij binnen is wordt hij besnuffeld en belikt. Het is
dus wat vreemd is is bedreigend, wat dichtbij is is je vriend. Het
zit naar mijn idee in ieder mens wel enigszins, in Maarten zit dat heel
sterk. Ik denk namelijk hoe meer bedreigd je je voelt, hoe meer belang
je ook hebt bij die vriendschap, en bij betrouwbaarheid. En dat zal in
elk contact in de volgende boeken blijken. Zodra vlak bij hem is
verdedigt hij hem à tort et à travers, en als iemand
ver weg is dan houdt hij hem af, en dan is hij écht ongenaakbaar
en kwaad. Hij voelt zich bedreigd.
C. Meijers:
Hij voelt zich voortdurend bedreigd. Dat is het woord dat in het kader van Maarten het meest gebruikt wordt. Hij voelt zich bedreigd, ...machteloos is een woord dat veel bij heem in de buurt staat, en hij is ook heel erg vaak ontevreden over zichzelf...
J.J. Voskuil:
Ja, dat is mijn opvoeding natuurlijk, die daar een rol speelt...
C. Meijers:
En dat wordt dan weer ondersteund door zijn vrouw, die in het boek Nicolien heet, die misschien staat voor Bij nader inzien
J.J. Voskuil:
Precies, ja.
C. Meijers:
In de figuur van Nicolien komt het hele complex van Bij nader inzien terug.
J.J. Voskuil:
Ja, dat komt terug, en dat herinnert hem hardhandig soms, aan een gedrag
dat hij zou moeten hebben en dat niet vertoont.
C. Meijers:
Dat mooie bij Nicolien..., dan komt u op een gegeven moment thuis, dan zegt u , Maarten dan:"Ik heb salarisverhoging gekregen," vertelde hij, zodra hij op zijn stoel zat.
"Waarom?" vroeg Nicolien verbaasd.
"Volgens Swenker was ik te laag ingeschaald." "Maar dat accepteer je toch zeker niet? We hebben toch genoeg?"
"Natuurlijk accepteer ik dat," zei hij korzelig. "waarom zou ik dat niet accepteren?"
"Omdat je genoeg hebt!" zei ze kwaad. "Omdat je geen patser wilt zijn! Stel je voor! nog meer geld! Terwijl we nu al niet weten hoe we het op moeten maken."En even later sommeert ze u ook om het geld terug te brengen, hè?
J.J. Voskuil:
Ja.
C. Meijers:
"Dat doe ik natuurlijk niet. Ik ga me niet belachelijk maken."
"Maar ik éis het!"
"Je eist niks!"
J.J. Voskuil:
Ja, dit is Nicolien ten voeten uit.
C. Meijers:
Voor sommige mensen komt uw vrouw, het is uw vrouw Loes, niet op die manier altijd even sympathiek over het voetlicht
J.J. Voskuil:
Nee, dat zei Joyce Bootmans ook. Ja, zij heeft er zelf vrede mee. Mijn
idee is dat je iemand onrecht aandoet wanneer je hem niet beschrijft
zoals hij in werkelijkheid is. Niemand is er mee gebaat om anders te
worden voorgesteld dan dat hij is. Wanneer je iemand beschrijft zoals hij
is, dan wordt hij ook als zodanig geaccepteerd. En natuurlijk, ik
accepteer haar en ik ben erg op haar gesteld. En ik vind ook dat zij
gelijk heeft, dat is het probleem. Alleen uit zij dat op een hele, ja,
een hele agressieve maar ook wel doelmatige manier. Want Maarten heeft
eigenlijk geen verweer in deze. Hij verliest deze ruzies.
C. Meijers:
En er komt geen oplossing voor die ruzies. Het zwijgen is de oplossing.
J.J. Voskuil:
Ja. Ja, er is geen oplossing.
C. Meijers:
Want het leven gaat door met het stellen van...
J.J. Voskuil:
Je moet een compromis sluiten als je wilt leven. En wanneer iemand zegt
je mag geen compromis sluiten, dan heeft Maarten eigenlijk geen
verweer, want dat vind hij eigenlijk ook...
C. Meijers:
U bent dus eigenlijk heel blij met uw vrouw. Dan weet u..., in ieder geval is dat er nog een compromisloze kant bij u is
J.J. Voskuil:
Ja, precies.
C. Meijers:
zo hebben we meneer Beerta, we hebben Maarten Koning, uw vrouw is af en toe uw geweten, en dokter Haan?
J.J. Voskuil:
Ja, die speelt eigenlijk maar een betrekkelijk ondergeschikte rol. Die
liggen elkaar niet, hè.
C. Meijers:
Maarten en dokter Haan, een wetenschappelijk medewerkster eerste klas, lijkt mij.
J.J. Voskuil:
Ja, die liggen elkaar dus niet, en die gaan elkaar dus ook steeds meer
uit de weg. In de volgende boeken zal, ...zitten ze beide ook op aparte
afdelingen, etages, in een ander gebouw.
C. Meijers:
Ja, want dat is ook interessant. Je kunt je ook afvragen is dit boek een tijdsbeeld? Is Bij nader inzien een tijdsbeeld? Naar mijn idee wel, maar voor een groot deel impliciet. Het Bureau implicieter nog dan Bij nader inzien vind ik. Want de explosieve groei van het Bureau, ...in het begin zij er een paar mensen, Beerta met een paar werknemers...
J.J. Voskuil:
Vijf of zes, ja.
C. Meijers:
En aan het slot van deel 1 hebben we het al over drie afdelingen, 21 medewerkers en duizenden mensen in het land die vragenlijsten invullen
J.J. Voskuil:
Nou, die duizenden waren er altijd al. Dat is het bestand dat maarten
aantreft als hij komt. Dat is opgebouwd en dat zijn ook mensen die
betaald worden. Maar het Bureau stijgt explosief, zoals ieder bureau in
de jaren zestig steeg. En dat blijft nog even stijgen tot aan het eind
van de jaren zeventig en dan is het afgelopen. En dan zit het stabiel op
zo'n vijftig mensen ongeveer. Ja, in zoverre is het een tijdsbeeld. Ik
denk ook dat de menselijke verhoudingen ook een tijdsbeeld zijn. Want
zoals de mensen in dit Bureau met elkaar omgaan, gaan ze tegenwoordig
niet meer met elkaar om. Ik heb dat zelf zien veranderen in mijn Bureau.
In de tijd is het allemaal veel harder geworden. Mensen worden veel
sneller weggewerkt, worden veel hogere eisen gesteld aan hun produktie.
Waarbij, naar mijn idee, de produktie hollende achteruit gaat wat de
kwaliteit betreft. Niet wat de omvang betreft. Nee, die omvang is het
enige dat men kan beoordelen dus. Maar écht kwalitatieve produktie
gaat heel hard achteruit. Ik ben trouwens niet de eerste die dat zegt,
er zijn wel meer die dat gezegd hebben.
Dat is een tijdsbeeld. En wat natuurlijk ook wel heel sterk in de tijd
is, is de wijze van behuizing, de manier waarop Amsterdam op dat moment
zich manifesteert...
C. Meijers:
En uitroepen, hè? het befaamde mieters van Voskuil...
J.J. Voskuil:
Dat is overigens langzamerhand verdwenen.
C. Meijers:
Ik heb zitten kijken in welk jaar mieters nog wordt gebruikt. Ik geloof, uw vrouw gebruikt het nog ten laatste in 1964 of 1963.
J.J. Voskuil:
Het verdwijnt, het vedwijnt...
C. Meijers:
Daar heeft u dus ook allemaal rekening mee gehouden?
J.J. Voskuil:
Ja, dat gaat intuïtief, daar denk je niet over na.
C. Meijers:
Is er nog een ander woord gekomen voor mieters, of is dat woord, met die betekenis eigenlijk verdwenen?
J.J. Voskuil:
Nou, naar mijn idee is er voor ons, ...wel voor de jongere generatie
natuurlijk, maar voor ons is er geen nieuw woord voor in de plaats
gekomen.
C. Meijers:
Zegt uw vrouw nog weleens mieters?
J.J. Voskuil:
Nou, ik geloof niet dat wij dat, ...dat zullen wij al jaren niet meer
gezegd hebben. Maar iemand als Frans Veen zal het nog wel wat langer
zeggen.
C. Meijers:
Frans Veen is een man die kort bij het Bureau werkt, zijn ontslag moet nemen, gedreven door innerlijke krachten die hij moeilijk kan beheersen. Populair gezegd zou je kunnen zeggen: hij is een beetje gek.
J.J. Voskuil:
Hij is schizofreen. Hij heeft het voordeel dat die schizofrenie niet zo
ernstig is. Hij overwint het in de volgende delen. Maar hij blijft iemand
die alleen op een kamer zit en nooit werkt.
C. Meijers:
Er staan een paar prachtige brieven van Frans Veen in het boek. Zijn die van de man die achter Frans Veen schuilt?
J.J. Voskuil:
Daar zit heel veel van zijn brieven in.
C. Meijers:
Dat heeft u niet zelf allemaal kunnen bedenken?
J.J. Voskuil:
Dat zou ik niet gekund hebben, nee.
C. Meijers:
Dat vroeg ik mij af. Ze zijn zo naar de werkelijkheid, voor zover ik ze ken, de schizofrenie.
J.J. Voskuil:
Nee, ik had zijn brieven er wel echt bij nodig.
C. Meijers:
Heeft u hem dat gevraagd?
J.J. Voskuil:
Nee, maar dat zou hij goed gevonden hebben. Ja, hij is dood. Het is Bert
Weijde van Onder het ijs, bij van Oorschot is dat verschenen. En
daar staan eigenlijk heleboel van dezelfde passages in. Hij had het
vermogen om zichzelf ter discussie te stellen, wat overigens wel
samenhing met zijn schizofrenie. En dat is iets wat Maarten eigenlijk de
grootste waarde vindt van die man, dat hij dat kan. Het interesseert
Maarten niet zo erg hóe iemand in elkaar zit, als hij dat maar in
wil zien. Dus hij kan met erg veel mensen omgaan, maar de voorwaarde is
wel dat ze zichzelf ter discussie stellen. Dat durft bijna niemand, hij
wel. Maarten en Frans Veen kunnen in de volgende delen eindeloos praten
over reacties op mensen, gebeurtenissen, ...zo eerlijk als een mens
eerlijk kan zijn. Mensen kunnen bijna nooit, ...zijn altijd bezig een rol
te spelen, een positie te betrekken die veilig is.
C. Meijers:
...een masker om te verven...
J.J. Voskuil:
Ja. Dus hij zou dit, daar ben ik van overtuigd, hij zou dit best hebben
gevonden. Beerta zou dit prachtig hebben gevonden als hij nog leefde. Ook
daar ben ik van overtuigd. Maar dat geldt natuurlijk niet voor iedereen
die in dit boek voorkomt.
C. Meijers:
Heeft u nog iets van muziek?
J.J. Voskuil:
In diezelfde tijd hebben wij een trio-track@ waarop dus die plaat
gedraaid werd. En de eerste plaat die ik gekocht heb, en dat is nog heel
lang onze enige plaat geweest, was een plaat van Johnny Dodds@, met
verschillende orkesten. Daarop is een nummer, Mad Dog, dat we de
eerste nacht dat we het hadden, telkens even uit ons bed gekomen zijn om
er met z'n tweeën naar te luisteren, tot een uur of 5 toe. Dus we
draaiden dat en gingen weer naar bed. En na een half uur zei ik, we gaan
nog weer even luisteren; gingen we opnieuw. Ik heb dat nummer dus ook in
die jaren eindeloos gedraaid. Dat geldt voor dit en het andere nummer,
als Flat Foot, dat we ook heel vaak gedraaid hebben. Maar Mad
Dog is naar mijn idee, van die twee dan nog het mooist.
MUZIEK
C. Meijers:
Meneer Voskuil, ...we zijn ten huize van de schrijver J.J. Voskuil:, voor de mensen die er wat later bij zijn gekomen, ...het boek Het Bureau, waarom heet dat niet Maarten Koning?
J.J. Voskuil:
Het is geen autobiografie. Het boek Maarten Koning zou nog veel
meer aspecten, facetten van mijzelf moeten bevatten. Het is heel bewust
een autobiografisch probleem rond het Bureau. Zoals Bij nader
inzien, zou eigenlijk De vrienden hebben kunnen heten,
achteraf gezien. Als ik had geweten dat er nog eens een Bureau zou komen,
zou ik het De vrienden genoemd hebben. Je kunt je dus meer thema's
voorstellen.
C. Meijers:
Maar het bureau is belangrijker dan kennelijk, dan de mensen. U heeft een instituut uitgeroepen tot titel!
J.J. Voskuil:
Ja, de mensen zijn individueel dus, ...zijn individueel dus niet zo
belangrijk, het is de groep. De groep die in het Bureau samenkomt en daar
hun identiteit aan ontleent. Die ik op zichzelf, ja, onzinnig vind. Maar
alle problemen draaien om het feit dat mensen van her en der samenkomen
om een heel merkwaardige hobby uit te leven en daaraan hun identiteit
ontlenen. En dat is Het Bureau. Ja, het Bureau is een
maatschappij, het had ook De maatschappij kunnen heten, bij wijze
van spreken. Het is dus ook niet speciaal dat ene Bureau. het staat,
...ieder kan denk ik, wanneer hij op een bureau gewerkt heeft dat wel
enigszins erin herkennen. Als hij althans op dezelfde manier in elkaar
zit. Maar ik denk dat ieder mens zowel zijn angst heeft als hij de
maatschappij in moet als het gevoel verlaten te zijn wanneer hij er uit
weggaat.
C. Meijers:
Het zal niemand verbazen dat deel 2 Vuile handen heet...
J.J. Voskuil:
Nee.
C. Meijers:
Want dat moet Maarten Koning dus maken. Deel 3 heet Plankton, deel 4 Het A.P. Beerta-Instituut, deel 5 En ook weemoedigheid, is dat niet een regel van Elschot uit het gedicht Het Huwelijk volgend op:
Tussen droom en daad
J.J. Voskuil:
staan wetten in de weg
en praktische bezwaren
en ook weemoedigheid
C. Meijers:
...bij nader inzien...
J.J. Voskuil:
Ja, een kleine stilstand in de tijd. En dat is het fascinerende daarvan.
En daar slaat de titel op. Die titel slaat dus niet op het hele boek.
C. Meijers:
U bent wel een pure romanticus, hè?
J.J. Voskuil:
Dat zou je zeggen, als je zoiets hoort, ja.
C. Meijers:
Deel 6 heet Afgang, en deel 7 De dood van Maarten Koning en dat vind ik intrigerend in die zin...
J.J. Voskuil:
Ja, er zijn meer mensen die dat vinden.
C. Meijers:
Ja, dat u hem al aankondigt, die dood, misschien bent u zelf al dood op dat moment.
J.J. Voskuil:
Dat zou best eens kunnen, ja.
C. Meijers:
Het verschijnt in het jaar 2000. Maar Maarten Koning is al een keer overleden, in de televisieserie. Hoe kan dat nou dat hij nog een keer doodgaat?
J.J. Voskuil:
Ja, dat is het geheim van veel mensen en van schrijvers. In de
televisieserie, daar heb ik hem overigens zelf niet dood laten gaan, dat
heeft een ander gedaan. Dus ik wou het zelf ook nog weleens een keer
doen. Ik bedoel...
C. Meijers:
U wou liever zelf dood dan dat een ander...
J.J. Voskuil:
Ik vind eigenlijk dat je, ...een ander dood laten gaan is niet zo'n
kunst, maar jezelf dood laten gaan is heel veel ingrijpender. Het is ook
een ingrijpend deel zoals u terzijnertijd, als u nog leeft, zult lezen.
C. Meijers:
Ik heb zitten denken, er zijn mensen die weten dat ze tegen die tijd niet meer leven en dit toch nog heel graag zouden lezen. Kan dat?
J.J. Voskuil:
Daar heb ik ook weleens aan gedacht. Nee, dat kan natuurlijk niet, nee...
C. Meijers:
Want het is al geschreven.
J.J. Voskuil:
Het is wel geschreven, maar ja...
C. Meijers:
Bij Binnen de huid heeft u weleens overwogen om de mensen aan huis te laten komen, en na een toelatingsexamen dat boek te verkopen.
J.J. Voskuil:
Ja, dat is waar. Maar dit zou iemand op zijn sterfbed dan moeten vragen
en dan zou ik waarschijnlijk door mijn knieën gaan. Maar ja, waar
begin je aan, waar begin je aan...
C. Meijers:
We hebben nog een muziekje.
J.J. Voskuil:
Ja, en dat is dus de plaat die ik toen in dat jaar inderdaad altijd
draaide, dus...
C. Meijers:
In welk jaar?
J.J. Voskuil:
Dat was dus van 1957 tot 1963. Avond aan avond, een 78-toerenplaat. Een
plaat die mij hevig emotioneert, toen ook iedere keer weer, nog altijd.
wat daarstraks gedraaid is, dat was de gezongen versie. Die is ook erg
mooi, maar dit is de echte versie, Nobody knows you when you're down
and out.
C. Meijers:
Dank u wel.
Verantwoording:
Deze tekst is een zo letterlijk mogelijke weergave van het interview van Constant Meijers met J.J. Voskuil, uitgezonden op Radio 5, "Ophef en Vertier", 25 maart 1996 van 15.00 - 16.00.
Voor meer informatie over het werk van J.J. Voskuil .